U bent hier
Hulshouts energie- en klimaatactieplan kritisch onder de loep
Het schepencollege stelde het Energie- en klimaatactieplan van Hulshout voor. We hebben enkele kritische bedenkingen op sommige punten.
Ten eerste stellen wij ons als partij achter de klimaatdoelstellingen, zoals neergelegd in het Vlaamse Energie en Klimaatplan van onze minister, en wij geloven sterk in een bottom-up aanpak, waarbij de lokale besturen een grote verantwoordelijkheid dragen om die doelstellingen mee te behalen. Om de huidige nationale doelstelling te behalen (uitstoot CO2 reduceren met 35% in 2030 ten opzichte van 2005), vragen we daarom veel ambitie van de lokale besturen en één van de manieren om dat klaar te krijgen is het Burgemeestersconvenant. Het feit dat het convenant zelfs nog strenger is dan de nationale reductiedoelstelling van 35%, bevestigt dit: de uitstoot van broeikasgassen op het grondgebied van de gemeenten terugdringen met ten minste 40% en niet ten opzichte van 2005, maar ten opzichte van 2011, omdat het jaar 2011 het zogenaamde nulpunt vormt voor de gemeenten sinds de eerste versie van het Burgemeestersconvenant. De reductiedoelstelling voor de lokale besturen is dus hoger dan die voor België en de tijdspanne om dit klaar te spelen is bovendien korter. Het grote verschil is natuurlijk wel dat de doelstellingen van het Burgemeestersconvenant niet bindend zijn, in tegenstelling tot de nationale doelstellingen.
Hierbij hoort wel één kanttekening, en op dit punt is het klimaatplan van onze gemeente eigenlijk al achterhaald (pagina 10). Want met het Fit for 55-pakket van de Europese Commissie van deze zomer, moet België haar eigen doelstellingen voor de niet-ETS sectoren (idem sectoren als waar het Burgemeestersconvenant op van toepassing is, namelijk transport, huishoudens, handel en diensten, landbouw) opnieuw bijstellen van -35% naar minimaal -47%. Deze inspanning moet wel nog verdeeld worden tussen het federale niveau en de gewesten, dus daar is momenteel nog geen politiek akkoord over.
De N-VA staat wél zeer kritisch ten opzichte van Fit for 55, omdat we vinden dat de lasten niet gelijk worden verdeeld onder de lidstaten. De strengere bindende nationale reductiedoelstellingen die Europa hiermee oplegt, worden berekend aan de hand van het bruto binnenlands product van de lidstaten, wat erg in het voordeel speelt van de armere lidstaten in Oost-Europa zoals bv. Bulgarije en Polen. Niet alleen zijn hun reductiedoelstellingen hierdoor een pak lager, maar aangezien de rijkere landen (zoals Nederland, België, Denemarken, Zweden) de voorbije jaren al heel wat inspanningen hebben geleverd, kost elk extra procent vermindering van de uitstoot ons in proportie veel meer geld.
Ons standpunt ten opzichte van Fit for 55 wijzigt echter niets aan de doelstellingen van het Burgemeestersconvenant voor de lokale besturen, die we als partij volledig onderschrijven.
Ten tweede is er onze bezorgdheid omtrent de windturbines. Als N-VA-fractie steunen wij hernieuwbare energie, en zijn voor windturbines, maar wel enkel op die plaatsen waar ze het meeste winst opleveren en het minste hinder voor mens en milieu. Voor windturbineprojecten bestaat een duidelijk ruimtelijk afwegingskader dat bepaalt welke locaties het best geschikt zijn voor windenergie op land. In het concrete dossier van Hulshout-Heultje (5 windturbines) heeft de minister van Energie de omgevingsvergunning uiteindelijk geweigerd op basis van dit ruimtelijk kader en dit omwille van drie redenen: 1) het project is in strijd met de goede ruimtelijke ordening, want de windturbines staan te dicht bij de woonkernen van Heultje en Hulshout; 2) De nabijheid van een Seveso-bedrijf zorgt voor een hoog veiligheidsrisico; en 3) en de energetische optimalisatie is onvoldoende, omdat niet alle energie ter plekke kan worden afgenomen.
Uit de weigeringsbeslissing van de minister volgt dus dat ons protest legitiem was. Bovendien kan een windturbineproject op Vlaams niveau niet zomaar gelijkgesteld worden aan de hernieuwbare energiedoelstellingen op lokaal niveau. Vlaanderen heeft zichzelf doelstellingen opgelegd voor het aandeel windenergie op land tegen 2030 en is daar ook zelf verantwoordelijk voor, niet de lokale besturen. Van hen wordt wel verwacht dat ze windturbineprojecten ondersteunen, maar zoals we al aangaven, enkel de juiste projecten op de juiste plaats. Het is bovendien een project van een private energieproducent . Het zou anders zijn mocht de gemeente zelf investeren in windturbines.
Voor meer draagvlak voor windturbines kan men als gemeente proactief zijn en zelf de zoekzones voor windturbines vastleggen. Dat zijn dan gebieden waarvan de gemeente zelf aangeeft dat ze mogelijk in aanmerking komen voor windturbines, na voldoende inspraak van de inwoners natuurlijk. Op die manier weten de projectontwikkelaars voor welke zones er draagvlak bestaat en verrassen ze de inwoners niet opeens met een windturbineproject waar al heel wat studiewerk voor is verricht en dat pas bekend wordt gemaakt tijdens een openbaar onderzoek. Zoiets is absoluut niet wenselijk voor het draagvlak. Bij voorkeur kiest men ook voor gronden waar de gemeente al eigenaar van is, zodat de gemeente een vergoeding voor de opstalrechten kan vragen (ongeveer 40.000 à 50.000 euro per windturbine per jaar). Daarnaast is op een windturbine ook onroerende voorheffing verschuldigd aan de gemeente (ongeveer 3.500 euro per windturbine per jaar). Ook dit zou dus een mooie maatregel zijn in de uitrol van de hernieuwbare energiedoelstellingen die in het klimaatplan zijn opgenomen.